Karel van den Oever
Uit een oud dorp,
- kameelbruin als de steppe -
uit Plocka,
kwam Dinska Bronska.
Haar hoofddoek was pruisisch-blauw
en haar haar vlas-geel;
ook waren haar ogen blauw
als fjord-water.
Zij rook naar knoflook en spar,
zij droeg laarzen
en ging zeer zwaar en gauw.
In het "Hotel Lapland" zat zij
bij een tafel aan het straat-raam
zij schreef 'n brief.
Een haarlok viel laag op haar rode kaak
en zij stak haar tong uit,
want ze schreef moeilijk die brief
en daaronder "Dinska Bronska", haar naam.
Ze stak ook de penstok in haar mond
en zocht met haar ogen langs het plafond.
Op het papier waren 'n inktvlek
en groot gestompel van letters:
zij kocht het voor tien centiem
in de kruidenierszaak
over het hotel.
Er was 'n beetje inkt aan heur kaak.
O, Dinska Bronska;
gij vertrekt naar Canada:
de verroeste stoomboot wacht langs de kaai.
Gij laast op een almanak
der "Red Star Line"
dat Canada grotere appels,
o, hoger en geler koren heeft dan Plocka.
Het moet in Canada veel beter zijn!
O, Dinska Bronska,
met je zeer dikke vingers:
je schrijft zo moeilijk die brief.
Je ogen zoeken vliegen op het plafond.
"Moj Boze!"
Er zit 'n tranen-veeg,
o zo verdrietig,
van je blauwe ogen naar je mond.
O, Dinska Bronska!